Bloed, zweet en tranen…en een lach!

17 november 2014 - Chamarajanagar, India

Marie Marie mien leeve sjattepie!

Want zo gaat dat nu in het Mestreechse he. Sjiek en sjoen om je daar ook weer eens helemaal in onder te dompelen lijkt me. Evenals het warme bad van heerlijk herfstige enige echte chocomel en een lekker stuk appeltaart. Met alleen maar koud water uit de put, klinkt me dit als carnavalsmuziek in de oren! Heerlijk om weer van je te horen. Ondanks dat de oevers van de Maas geen parelwitte stranden zijn met wuivende palmbomen, vind ik het toch heel fijn om te lezen hoe het met je gaat en wat je allemaal bezig houdt. En de vragen waar je nu tegenaan loopt, waren waarschijnlijk niet in je opgekomen als je nog ergens in het wijze oosten had vertoefd op dit moment. Het doet je weer even stil staan bij wat echt belangrijk is in het leven.

Hier ook geen parelwitte stranden en ruisende zeeën hoor. Stof, vuil en viezigheid bepalen het straatbeeld en met moeite kan ik mijn eigen uyajji adem horen tijdens mijn yoga practice. Geen sjiek en sjoen, maar wel de kleine dingen die het doen. Zo drink ik bijna iedere dag een heerlijk verse kokosnoot bij een krakkemikkig stalletje in de buurt. Mijn traktatie van de dag als ik klaar ben op school. Zonder bedje in het zand, maar gewoon staand in de stofwolken van het voorbij toeterend verkeer. De aardige jongen die ze verkoopt maakt mijn dag altijd goed als hij stoer de kokosnoot in tweeën splijt en het vruchtvlees eruit schraapt voor me. Als ik geluk heb, krijg ik er ook nog een vergeeld rietje bij. En als toetje een gulle lach. Blij als een klein kind loop ik er altijd met een big smile vandaan, waarbij ik in mijn roes moet oppassen dat ik niet onder een passerende roekeloze riksja beland.

Opeens was ik klaarwakker. Mijn hart maakte een sprongetje van blijdschap toen ik deze week mijn slaaproes aan het uitrennen was. Ik wreef even goed in mijn ogen voor de zekerheid. Het was toch echt waar. Geen vertroebeling door het zweetzout. Een man en vrouw kwamen ons joggend tegemoet. Een echte Indiase vrouw. In vol ornaat, maar met sportschoenen aan onder haar traditionele kleding. Een prachtig plaatje dat me blij verraste op de vroege ochtend. Blijkbaar heb ik volgens Lokesh al de plaatselijke mannelijke bevolking aan het rekken en strekken gekregen, want sinds wij onze ochtendrondes maken door de velden, heeft hij nog nooit zoveel mannen gezien die daar zogenaamd ochtendgymnastiek aan het doen zijn. Zwaaiend met hun armen maken ze een soort van slow motion jumping jacks en draaien ze wild met hun heupen, ondertussen ons goed in de gaten houdend. Dat alleen al tovert ’s morgensvroeg een lach op mijn gezicht. Maar toen ik de primeur had van de eerste Indiase vrouw joggend naast haar man, kon ik mijn geluk niet op. Dit werd nog eens versterkt door het feit dat ik dezelfde dag voor elkaar kreeg dat de vrouwelijke docenten geen ingewikkelde sarees meer hoeven te dragen op de momenten dat we yoga doen. Letterlijk kunnen ze in vrijheid bewegen en dat was een hele verademing zeiden ze met een diepe zucht.

Zo was ook het echte kopje koffie dat ik heb gehad! Geen Nescafé, geen black tea (nee, ik zei toch echt black coffee, solly no hep kennen ze hier ook heel goed, alleen dan in de Oost-Indische variant, ze schotelen je gewoon ijskoud wat anders voor zonder pardon), maar een enige echte cappuccino. Ok, nog steeds geen Coffeelovers natuurlijk, maar het kwam aardig in de richting. Na zes weken zonder was dit voor mij een chocomel, appeltaart en frietje van pietje ineen en was het de tweeënhalf uur penibele tocht meer dan waard. Attachment of niet, verguld als ik was had ik het voor geen goud willen missen! Dat ik erna nog twintig keer op de foto moest met de serveerster die maar niet kon stoppen met me in de wangen te knijpen, nam ik helemaal voor lief. Zo gaat dat dan weer hier in het Indiase he.

Goed, maar even terug naar je Hollandse Herfst Avonturen. Het reizen is nog niet uit je bloed zo te lezen, want inmiddels kun je “ontdek je plekje goes Holland” ook weer van je lijstje afstrepen. Wat heerlijk dat je je vriendinnen weer hebt kunnen zien. Ondanks dat er altijd een verbinding is, ook op verre afstanden, is het toch gewoon ook even fijn om fysiek echt samen te zijn. En wat een verhaal van je vriend de architect uit Barcelona! Over doen wat echt bij je past gesproken…Grappig als je erachter komt dat dit een frietje ramblas is. Ieder zijn eigen smaak. Misschien kunnen wij voor de grap een spicy papaya salaaaat kraampje beginnen op het Vrijthof tijdens winter wonderland om de mensen warm te houden in de kou?

Frietje van Pietje zou hier overigens best in de smaak vallen tussen al het gefrituurde spul wat overal verkocht wordt. Dan wel zonder mayonaise maar met een flinke schep sambar, een pittige soep die van de rijst een smeuïg heet prutje maakt. Papieren puntzakken kennen ze hier trouwens ook, dan wel de zelfgemaakte variant van oude kranten, waarmee allerlei eetbaar spul wordt ingepakt. Als je niet oppast resulteert dit in een grote derrie wanneer je net rijpe druiven hebt gekocht op de markt en je vervolgens nog een half uur moet teruglopen door de zinderende hitte. Klein detail.

Zo dacht ik ook over de schrammen en insectenbeten op mijn been. Maar je kunt de kleine dingen maar beter niet uit het oog verliezen, want ik belandde zowaar in een lokaal overheidsziekenhuis vorige week. Eigenwijs als ik ben en met het idee mijn lichaam lost het zelf wel op, dacht ik dat het bedekken van de wonden, die inmiddels diepe kraters hadden gevormd in mijn been, wel voldoende zou zijn om de ontsteking te stoppen. Ik zal je de kleine details besparen. Op zoek naar pleisters dus. Na een uur strompelen kwam ik aan bij de dichtstbijzijnde ‘apotheek’ (lees stoffig stalletje aan de grote weg waar ze behalve shampoo en scheermesjes uit de jaren toebak, ook pleisters verkopen per stuk). De jongen, die gelukkig een woordje Engels sprak, lachte me uit toen ik hem mijn been liet zien. “Pleisters gaan je  echt niet helpen”, knikte hij hoofdschuddend. “Ik zou maar naar het ziekenhuis gaan als ik jou was, dit wordt alleen nog maar erger. Dan krijg je daar gewoon een spuit, snijden ze alles weg wat nodig is en dan ben je zo weer in orde.” Slik. Ik keek naar het maanlandschap op mijn been en dacht aan de horrorverhalen over Indiase ziekenhuizen. Er kwam er ook nog even gezellig een herinnering aan een plattelandsziekenhuis in Nepal langsfietsen waar ik opeens in een OK stond en ik bijna een hartverzakking kreeg in plaats van de man die op de operatietafel lag die geholpen moest worden aan zijn hart. Ok. Stop. Dit gaat me niet helpen. Ziekenhuis dus. Moest er dan toch maar aan geloven.

Dus met een diepe zucht stevende ik af op het overheidsziekenhuis dat gelukkig niet al te ver lopen van het stalletje vandaan lag. De jongen wenste me succes en ik had zo’n donkerbruin vermoeden dat ik dat best wel eens goed zou kunnen gebruiken. Gewapend met een extra gratis pleister vervolgde ik mijn tocht.

Het was niet moeilijk te vinden. Gewoon de strompelende menigte volgen, waarmee ik als in een soort fuik het ziekenhuis in werd geloodst. Daar stond ik dan. Ik keek om me heen en zakte bijna door mijn benen van ellende. Rijen van zieke mensen, liggend op de grond, bloedend en kermend van de pijn. Omringd door huilende kinderen, schreeuwende baby’s, hordes vliegen en ander ongedierte. Geen misselijkmakende steriele ziekenhuislucht, maar een penetrante geurmix van bloed, zweet en tranen. André Hazes zou er van moeten janken als hij dit zou zien. Mij stond het huilen ook nader dan het lachen. De straat leek een schone plek vergeleken bij dit. Help. Hier wil ik niet zijn. En waar moet ik eigenlijk zijn? Als een buitenaards wezen stond ik daar, te midden van allerlei mensen die me aangaapten. Sommigen met hun mond open. Rotte tanden. Ogen verblind door staar. Ik wist niet waar ik moest kijken. De borden praatten tegen me in de lokale taal en er was in geen velden of wegen enig personeel te bekennen. In de verte zag ik iets wat op een loket leek. Ik schoof aan in de rij. “Name!” schreeuwde hij me toe vanachter het glas. “I have an infection” zei ik, “and I..”. “Infession!” onderbrak hij me nog luider schreeuwend en schreef dat op. “Age!” “No, no that is not my name, my name is Anouk.” Oh oh, een typisch Oost-Indisch gevalletje had ik weer getroffen. “Age!” “I’m 34, but listen,” wat hij natuurlijk niet deed en hij 24 op het papieren vodje schreef. “Five rupees madam!” Ik werd er een beetje wanhopig van. “Yes, but can you please help me, where do I have to go?” Hij keek me boos aan. “Five rupees! You pay five rupees!!” “Yes, of course, but where should I go then?”  “Madam, five rupees!!!!!” Zijn ogen priemden in me alsof hij me dwars door het glas zou willen spiesen aan een sabel van een maharadja. Ik gaf hem de vijf rupees, omgerekend nog geen zeven eurocent. “Yes, but where??” Hij blafte me toe. “Jeeetien! Jeeeeetien!” Ok, achttien. Cijfers schrijven ze gelukkig wel hetzelfde, dus ik strompelde het gebouw af op zoek naar number jeeetien. Dat ik uiteraard niet kon vinden. Wel 118. What’s in a number… De deur was dicht, er stonden mensen te wachten. Dit zal het dan wel zijn. Ik besloot om ook maar te blijven staan. De melodie van Hazes nog steeds als een mantra in mijn hoofd waar ik me hardnekkig aan vasthield als een zingend kind dat bang is in het donker.

De deur zwaaide open en ik werd naar binnen getrokken door iets wat op een verpleegster leek. Jezus. Waar was ik nu weer beland? André’s klanken verstomden in dit tragisch tafereel waar ik me toeschouwer van mocht noemen. Op de eerste rij zat ik te kijken naar een film die ik eigenlijk niet wilde zien. Ik bevond me op een soort van recovery zaal waar mensen net na hun operatie naar toe werden gebracht en hun eerste bezoek mochten ontvangen. “Who, madam?” Intussen had ze me bij de arm gegrepen en sleepte me langs ieder bed. Bebloede, smoezelige lakens. Infusen die op half zeven hingen. Open wonden. Halfvolle plaspotten. Ondefinieerbare lichaamsdelen staken boven de dekens uit. “Nobody, it’s a mistake, I have an infection and need help.” Ik wees naar mijn been. Ze keek. En niet alleen zij, maar alle mensen die zich ondertussen om ons heen hadden verzameld. Gezamenlijk zetten ze het klankenkoor in. “Aaaah, oooh, tssss, not good! You need doctor!” Toen ik werd vastgegrepen om de menigte hun deskundig examinerend oog over mijn been te laten gaan, werd het me teveel. “Kijken doe je met je ogen, niet met je handen,” zei ik terwijl ik me los wurmde. Ik wilde nog maar een ding. Wegwezen. De pijn in mijn been voelde ik niet meer. Een hoop verbaasde gezichten achter me latend, hinkstapsprong ik door de massa het ziekenhuis uit.

Een half uurtje later lag ik als een vroom meisje op bed bij dokter Vinu van het rooms katholieke privé ziekenhuis in de buurt van Chamarajanagar, die mijn wonden deskundig schoonmaakte, verbond, een tetanus prik in mijn bil jaste en me antibiotica toe gaf. Of ik soms in de jungle was geweest? Nou ja, er leven wel heel wat aapjes in Deenabandhu, maar om het nu een jungle te noemen…

Hoewel. Deze week kwam er een aapje uit de mouw. Chetan.  Spring in het veld van twaalf jaar met een grote mond en een klein hartje. De hoofdbreker van de docenten die hij soms tot wanhoop drijft met zijn gedrag. Probleemgevalletje Oost-Indische stijl met de palmbomen als toevluchtsoord waar hij te pas en onpas in klimt en niet meer uit wil komen, vooral als hij van iets wordt verdacht of denkt dat hij iets heeft misdaan.

Tijdens een van de traumasessies werd eindelijk duidelijk waarom. Als een bange Mowgli in de boze buitenwereld, vertelde hij in horten en stoten zijn verhaal. Friemelend met zijn handen. Bijtend op zijn lip. De weg naar de dichtstbijzijnde boom argwanend in de gaten blijven houdend. Een jaar of zes geleden zag hij hoe zijn moeder op brute wijze vermoord werd door zijn eigen vader. Een krachtige kokosnotenteler, die zijn buit dagelijks verkocht in een stoffig stalletje op straat. Zijn overmatig drankgebruik maakte hem erg achterdochtig en hij kreeg het vermoeden dat zijn vrouw hem bedroog. Hij zocht een stok om mee te slaan. De mishandelingen maakte het hele gezin kapot. Op een dag zat hij in een palmboom kokosnoten te plukken met zijn hakmes en zag zijn vrouw aankomen vanuit de verte. Hij riep haar. Toen ze bijna bij hem was, gleed hij vanuit de boom naar beneden en hakte hardhandig het hoofd van zijn vrouw eraf. Chetan, die blij was dat hij zijn moeder zag, en haar met open armen opwachtte onderaan de boom, stond erbij en keek er naar. Hoe het hoofd als een rijpe kokosnoot naast hem in het stof plofte. Zag hoe zijn vader met het hakmes vervolgens zijn eigen borst doorkliefde en dood neerviel. Zijn eigen broodje aap verhaal met de bittere waarheid van een koe ontstond voor zijn ogen. Hoog in de boom, verscholen tussen de palmbladeren zag hij hoe zijn oudere broer die toevallig ook net kwam aanlopen, rechtsomkeert maakte en weg rende. Het criminele pad op, zo is inmiddels gebleken, waar hij in opdracht mensen vermoordt die hij tegenkomt op zijn weg.

Chetan bleef zitten. Voor het eerst snelde hij niet de eerste beste boom in als het te heet wordt onder zijn voeten. Meer dan de helft van zijn leven vluchtte hij van boom tot boom, zijn verhaal met hem meenemend als een onrijpe kokosnoot. En nu, als een sterke Tarzan, hakte hij zelf zijn verhaal de kop af. Een begin is gemaakt. Stilzwijgend keek hij me aan. Hij gaf geen kik. Ik verroerde me niet. Onze ogen ontmoetten elkaar op het scherpst van de snede. Intens klein en immens groots. Elk woord doet dit moment tekort. Deze momenten waarop ook ik helemaal stil word.

Stil.

Aaron, is een jongen van dertien uit 7th standard. Van buiten een hele bink om te zien, maar zijn binnenwereld is er een van stille wateren, diepe gronden. Letterlijk. Aaron zwijgt in alle talen. Sinds een paar jaar zit hij op Deenabandhu School en in die periode heeft hij slechts enkele woorden gesproken. Hij knikt wel af en toe als je hem iets vraagt, maar over het algemeen staart hij stoïcijns voor zich uit. Oogcontact is hem vreemd en hij heeft zo meer weg van een schuchter dier dan van een gezonde puberknul. Aaron wordt thuis geslagen door zijn vader, zo vertelt een van de leraren me. Hij heeft een keer de rug van Aaron gezien die per ongeluk ontbloot was toen ze handstand tegen de muur deden. Dezelfde muur als waar de leraren van school met hun rug tegen aan staan. Natuurlijk zweeg Aaron in alle talen toen hij werd gevraagd waar deze verwondingen vandaan kwamen. Maar op de vraag “appa?” knikte hij en rende hij keihard weg. Heeft hij nooit gesproken? Jawel. Voordat hij naar Deenabandhu kwam zat hij op een andere school. Daar deed hij het best goed. Het is nooit een spraakwaterval geweest, maar hij was wel een van de besten van de klas. Totdat hij opeens niet meer op school verscheen. Na een week maakte de docent zich zorgen en besloot om langs zijn huis te gaan, wat bij hem in de buurt lag. Geen teken van leven. Een paar dagen later kreeg school te horen dat Aaron in het ziekenhuis was opgenomen, nadat hij halfdood in huis was aangetroffen. Zijn moeder had hem opgesloten in een kamer en was vertrokken naar een bruiloft. Eenmaal op het feest aangekomen was ze hem compleet vergeten. Aaron heeft meer dan een week zonder eten en drinken in het kamertje gezeten. Zijn vader had zijn oudere broer meegenomen in de vrachtwagen voor een lange rit en zijn moeder wist niet wat ze met hem moest aanvangen. Aaron heeft zichzelf in leven gehouden door het drinken van zijn eigen plas. Hij was zes toen het gebeurde. Sindsdien houd Aaron zijn mond.

Omdat hij niet meer functioneerde op de gerenommeerde katholieke school waar hij zat, heeft zijn vader hem daar weggehaald en letterlijk gedropt bij Deenabandhu School. Met de mededeling dat hij er niks meer mee kon en dat ze er maar wat van moesten proberen te maken.

Ik vroeg hem of hij een verhaaltje wilde schrijven. Over zichzelf, over hoe hij school ziet. Wat hij fijn vindt en niet fijn. Wat er op school volgens hem zou moeten veranderen. Aaron keek me aan met een twinkeling in zijn ogen. Twee dagen later kwam hij trots met zijn schriftje aanzetten en gaf me dit met een zwijgende knik.

Een verhaal. Pagina’s lang. Met als titel Lion’s Education. Ik begon te lezen. Er was eens een grote sterke leeuw in een rijk hier ver vandaan, die heel goed wist hoe de wereld in elkaar zat. Als koning van het rijk wilde hij alleen het allerbeste voor zijn kleine welpjes, zodat ze lang en gelukkig konden leven. Hij vond het belangrijk dat ze alles leerden wat er te leren viel. Daarom nam hij ze overal mee naar toe, waar hij ook ging. Hij leerde ze hoe ze op eigen benen moesten staan. Hij leerde ze vechten tegen de tijgers en hoe ze aan eten en drinken moesten komen in de jungle. Hij leerde ze hoe ze goed moesten zorgen voor elkaar en bedacht een systeem hoe ze altijd op elkaar konden letten als er een welpje kwijt was. Hoe ze zich samen konden pakken tegen boze geesten en hoe ze altijd de weg naar huis terug konden vinden. In de grot, waar het veilig en warm was en waar hun moeder op hen wachtte met het eten. Waar ze samen tegen elkaar aan in slaap konden vallen. Totdat ze groot en sterk genoeg waren om op ontdekkingstocht te gaan en hun eigen grot te maken. Dan hadden ze hun eigen huis en wisten ze heel goed hoe alles moest. Van gemene dieren wonnen ze moedig ieder gevecht. Ieder jaar gingen ze op bezoek bij de koning leeuw die heel trots op hun was en zo leefden ze nog lang en gelukkig.

De brok in mijn keel snoerde mijn mond.

De paradoxale stilte in het kabaal van India. Geheimen die leven onder de oppervlakte. Ontstekende wonden die met moeite willen helen. Korsten die telkens worden open gekrabd. Dokter Vinu die me toelacht met zijn gebleekte tanden wanneer ik hem het geld onderhands in zijn handpalm leg, waarop hij een kruisgebaar maakt voor zijn borst en opkijkt naar de heilige Maria die alles vanaf de kast gadeslaat. De straatkinderen die bedelend aan me trekken en hun verrotte tanden bloot lachen als ik ze een banaan geef. Een namasté voor hun hart. Mijn ziel groet de ziel in jou.

De bezieling die soms ver te zoeken is. Dikke lagen stof en vuil belemmeren het blootleggen van de essentie. De reflectie van de schittering die pijn doet aan de ogen en we er daarom maar liever een pleister op plakken.

Vorige week werden we opeens naar huis gestuurd op school. Consternatie alom. Er bleek een staking te zijn in het hele district. De dag ervoor was er een meisje van negen overleden nadat ze bruut was verkracht door twee jongens. De zoveelste op rij. De jongens, amper volwassen kerels, zijn vervolgens publiekelijk gestraft door steniging en hardhandige bewerking met riemen door oudere mannen uit het dorp. Bloedend en halfdood zijn ze achter gelaten. Tegelijkertijd vindt er even verderop wederom een verkrachting plaats. Een plaatselijke politicus heeft zich vergrepen aan een jonge vrouw van 21. En iedereen zwijgt. Er wordt niks gedaan. Niemand grijpt in. Staking is hierop het stille antwoord van de Indiërs, waarmee ze zichzelf de mond snoeren want onderwijs is zo hard nodig in dit land.

Ik weet soms ook niet meer wat ik moet zeggen, sistaaa.

In de bus onderweg naar Mysore zat er zowat een man op mijn schoot vanwege plaatsgebrek en aangezien Indiërs nooit om een praatje verlegen zitten, waren we binnen een mum van tijd aan het filosoferen over het leven. We kwamen uit op advaita. Iets waar ik me de laatste tijd veel in heb verdiept. Vanuit het principe van non-dualiteit als oordeelloze toeschouwer kijken naar de wereld om je heen. Waarin alles is zoals het is en alles er mag zijn. Waarin alles een is. Geen gehechtheid aan gedachten en gevoelens, die slechts van voorbijgaande aard zijn en het hele leven en alles wat je ervaart en meemaakt gewoon een verhaal is. Dat verloopt volgens de wetten van je eigen karma.

En ook al kijk ik met die ogen naar alles wat er om me heen gebeurt, dan houd ik het niet droog af en toe. Want achter ieder verhaal zit ook gewoon een mens. En de zogenaamde ‘gewone’ verhalen die ik dagelijks hoor zijn stuk voor stuk melancholische levensliederen waar Andre Hazes nog een puntje aan kan zuigen. Tranentrekkers genoeg. Het grijpt me aan en gaat dwars door alles heen. Tijd, plaats, alles valt weg en het enige wat er over blijft is puur menszijn. En de kleine dingen die het doen.

Wat compassie echt betekent. Hoe liefde pijn kan verzachten. Hoe diepe wonden geheeld kunnen worden door aandacht en geduld. Stapje voor stapje. Nooit geweten dat littekenweefsel zo sterk kon zijn. Ik ben blij met ieder minuscuul dingetje en besef dat dit juist het leven sjiek en sjoen maakt. Deze momenten zijn van onschatbare waarde en maken me rijk. Geluk zit in een klein hoekje. Waar je ook bent. Bloed, zweet en tranen, het hoort er allemaal bij. Daarvoor zijn we tenslotte mens.

En lieve sistaaa, ik sluit af met een grote glimlach. Niet alleen omdat ik vanochtend weer het joggende Indiaase paar tegenkwam of omdat ik het zweet uit mijn ogen heb gerend in een nieuw record. Of omdat de wonden op mijn been langzaam aan het helen zijn. Dat ik Chetan vanochtend zag zitten onder de boom in plaats van erin. Aaron’s vader die volgende week naar school komt voor een gesprek. Maar ook heel gewoon omdat ik zo’n intense blijheid en dankbaarheid voel voor alle mooie dingen in het leven die ik mag zien en kan delen met jou, met de mensen om me heen en de wereld daarbuiten.

Dat vult me met ontroering en diepe geraaktheid in mijn hart.

Bloed, zweet en tranen en een lach.

 

Lieve sistaaa geniet van Piet en alles wat je om je heen ziet!

xx

Anouk 

Foto’s